Een politieke erfgename van Mussolini’s fascisten wordt volgende week wellicht premier van Italië, een kernland van de EU, lid van de G7. Ze heeft de EU volkomen gerustgesteld, onder haar zal Italië in de Europese pas lopen. Wat zij in Italië zelf doet, haar zaken. Postfasciste of niet? Op artistiek Italiaanse wijze laat ze vele interpretaties toe. Maar laten we niet rond de pot draaien: mogelijk stemt zondag een kwart van de Italianen welbewust voor een politica van het hedendaags fascisme. Niet dat van de zwarthemden, gewoon racistisch “hard rechts”, aangepast aan het hedendaags kapitalisme – het neoliberalisme in crisis.
In a certain way, it is funny to see how a debate on an essential element of social policies can go on for decades. Then, implode, because of the semantic confusion that was created about the idea that had hitherto been so passionately promoted. The essential element of social policies was “Income Security.” The idea passionately promoted was “Universal Basic Income.”
In 1986, a Belgian philosophy professor, Philippe Van Parijs, created BIEN, the Basic Income European Network, in which ‘European’ was later replaced by ‘Earth’. The idea was simple. The liberal idea of freedom could never become concrete because inequality of resources was too important. To promote more equality, the best idea was considered to be an equal sum of money given to everyone in society, whether rich or poor, working or not working, ie the Universal Basic Income. It was considered to be the condition for real freedom and real equality of opportunity. The payment had to be unconditional, i.e. without any means of testing. The main goal was to promote social justice.
The idea rapidly gained traction, with Eduardo Suplicy in Brasil, the Red Renta Básica in Spain, and many others, all over the world.
“De weefnijverheid hier is geweldig vervallen en de armoede is zeer groot. Bendes bedelaars, van Gent en elders, lopen uitgehongerd rond. Er zijn mensen die doodvallen in de straten, want eetwaar kan de gewone mens niet betalen. De boeren moeten alles goed bewaken, omdat er zoveel gestolen wordt … hele huishoudens zijn uitgestorven van de honger en de tyfus. Ook in Knesselare zijn er in twee, drie jaar tijd al meer dan vijfhonderd dood, meestal arme mensen en kinderen. Er wordt te weinig uitgedeeld, maar de armenbesturen kunnen niet volgen…”
(Januari 1848, oud-burgemeester van Zomergem)
“Te lage lonen? Nee. Te hoge huren? Te dure levensmiddelen? Dat zit er wel voor iets tussen, maar de echte kanker van de werkende klasse is haar zedenbederf, de dronkenschap waaraan zij zich in ’t algemeen overgeeft”
Er zijn drie mondiale instellingen die officiële kennis produceren en verspreiden over armoede en ongelijkheid: de Verenigde Naties (V.N.) en haar dochterinstellingen, de Bretton Woods instellingen (Wereldbank en Internationaal Muntfonds (IMF) en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). In deze bijdrage wordt het discours geanalyseerd van de V.N. en van Bretton Woods aan de hand van hun documenten die ze sinds het begin van deze eeuw over ongelijkheid produceerden.
De Verenigde Naties (V.N.) zijn, hoe onvolmaakt ook, de belangrijkste mondiale en politieke instelling van vandaag. De V.N. is de opvolger van de na de eerste wereldoorlog opgerichte en gefaalde ‘Volkenbond’. Nu, meer dan 75 jaar na haar stichting, telt ze 193 leden. Echte macht heeft ze niet, behalve in de altijd wankele Veiligheidsraad waarin de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog een vetorecht hebben. Moreel gezag heeft de V.N. echter wel, vandaar dat het belangrijk is haar documenten en die van haar dochterorganisaties te bestuderen, zeker voor haar belangrijkste bevoegdheden: vrede en veiligheid, mensenrechten en ontwikkeling. Ze spelen een grote rol voor de kennis die wordt opgebouwd en verspreid over tal van mondiale problemen en beïnvloeden het beleid van haar Lidstaten.
Hetzelfde geldt voor het Internationaal Muntfonds (IMF) en de Wereldbank. Deze twee zusterorganisaties staan in voor de monetaire stabiliteit in de wereld en voor hulp aan de ontwikkeling van wat aanvankelijk ‘onderontwikkelde’ landen werd genoemd. Deze instellingen, opgericht in 1944 in Bretton Woods, hebben wel meer macht, o.m. dankzij hun capaciteit om leningen te verstrekken en daar voorwaarden aan te koppelen. Vooral de Wereldbank speelt, net zoals de V.N., een grote rol in het opbouwen en verspreiden van kennis over ontwikkeling.
In deze bijdrage wil ik nagaan welke kennis deze instellingen creëren en verspreiden over ‘ongelijkheid’ en hoe deze kennis sinds hun ontstaan – het einde van de tweede wereldoorlog en de start van een dekoloniseringsproces met een daarbij horend ontwikkelingsproject – is geëvolueerd.